Vorige paginaVolgende pagina Print
a a a

Frailty, veroudering en welbevinden: startpunt voor transities in de ouderenzorg


Tijdens het ouder worden neemt de kans op het krijgen van een of meerdere chronische ziektes toe en dit loopt parallel aan de afname van de (reserve-)capaciteit van orgaansystemen. Door verschillen in het proces van veroudering tussen individuen wordt de variatie tussen mensen met het stijgen van de leeftijd voor een aantal biologische kenmerken groter. De betekenis van 10 jaar veroudering is anders op 5 jarige leeftijd, 40 jarige leeftijd en 75 jarige leeftijd. Leeftijd wordt als voorspeller van biologische kenmerken minder nauwkeurig.

Eenvoudig gesteld is het de bedoeling van het begrip frailty om de variatie die binnen ouderen van dezelfde leeftijd aanwezig is voor een deel te verklaren aan de hand van het begrip frailty. Er is een interessant verschil voor de gezondheidszorg tussen frailty en veroudering omdat frailty in principe omkeerbaar kan zijn en veroudering niet.

De relevantie voor de praktijk is duidelijk: die patiënten opsporen die een hoog risico hebben voor het ontwikkelen van functieverlies. Wij meten dat met de Groningen Frailty Indicator.

foto: prof. dr. Joris Slaets →










Het zorgaanbod heeft echter niet alleen te maken met frailty, maar met de inhoud van de zorgvraag. Daarom kijken wij ook naar de complexiteit van de door de ouderen zelf beleefde zorgvraag: de essentie van vraaggestuurde zorg.

Dat doen wij met de Intermed-self assessment, waarbij de domeinen lichamelijk, psychologisch, sociaal en zorg worden uitgevraagd. De combinatie van kwetsbaarheid en zorgcomplexiteit geeft een veel beter beeld van wat gezondheidszorg in een populatie zou moeten doen dan het begrip frailty alleen. Er is bijvoorbeeld een groot verschil tussen kwetsbare ouderen die nog geen complexe zorgvraag hebben en zij die dat wel hebben. Ook komt via deze methodiek het domein van de preventie goed in beeld.
 
Het laatste en meest experimentele onderdeel is welbevinden. De gangbare theorieën over welbevinden gaan over het stellen van persoonlijke doelen en het realiseren van deze doelen. Wij vragen naar individuele bronnen van welbevinden met de Groningen Well-being Indicator.

De eerste vraag gaat over welke dingen mensen belangrijk vinden, dan of zij daar tevreden mee zijn en zo niet, hoe dat dan komt.

Wij onderzoeken in hoeverre de blokkades van individueel welbevinden wel of niet in het domein van de geneeskunde liggen.
Ik verwacht dat dit maar in beperkte mate het geval zal zijn en dat dit meer een sociale (wonen en welzijn) dan medische uitdaging is, maar wij weten dat eigenlijk niet goed.
 
Wij verzamelen nu deze gegevens bij 2000 mensen in 32 werkplaatsen. Ook een transitieproject van het NPO-netwerk in Utrecht zal deze systematiek gebruiken.
Wij hebben inmiddels gegevens van 350 mensen die aan het evaluatieonderzoek van het triage-instrument hebben deelgenomen. Deze gegevens zijn bijzonder spannend.
Wij hebben er vertrouwen in dat dit experiment een stevige bodem zal leggen onder tal van zorgvernieuwingsprojecten.

Joris Slaets,
hoogleraar Ouderengeneeskunde
coördinator Netwerk Ouderenzorg Regio Noord